Examples of using Bruid in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Zonder de bruid.
Bruidegom en bruid.
Lenore, mijn bruid.
Bruid met Wit Haar".
Ik ben Lisa, de bruid.
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
mooie bruidnieuwe bruidprachtige bruidtoekomstige bruidaanstaande bruidjonge bruidgelukkige bruidware bruidde aanstaande bruidde toekomstige bruid
More
Usage with verbs
De bruid en bruidegom.
De moeder van de bruid.
Een bruid voor Johannes.
Of de Danitische bruid.
U mag de bruid kussen.
Ik kom voor m'n bruid.
Ze zijn de bruid van Christus.
Ik kom voor mijn bruid.
Krijgt de bruid een ring?
Mijn vrouw, niet mijn bruid.
Mary Talbot, de bruid van Henry Percy.
Ik ben de moeder van de bruid.
Alle nonnen zijn de bruid van Christus.
Bruiloft accessoires voor de bruid.
Bruidegommen, jullie mogen nu je bruid kussen.
Jullie mogen je bruid kussen.
Misschien wordt Geoff Mike's nieuwe bruid.
Vader van de bruid, vader van de bruidegom.
Niet langer dan deze van de bruid.
Hij rijdt bruid en bruidegom rond in koetsen.
Wijze mensen komen hier voor een bruid.
Welke bruid stinkt naar paard
Dan zijn we leuk samen de bruid.
Een collectie voor de bruid die iets speciaals zoekt.
Joe Mulligan de vader van de bruid.