Examples of using Hand in hand in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
En hand in hand.
Jullie lopen hand in hand.
Hand in hand in IKEA?
We liepen hand in hand.
Hand in hand lopen en wandelen?
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
goede handenverkeerde handenandere handblote handenhelpende handeerste handde verkeerde handende andere handvrije handvaste hand
More
Wij buigen hand in hand.
Hand in hand met apen en vrouwen.
Ze gingen daar hand in hand.
Hand in hand lopen kan al niet eens.
Adebisi en Said, hand in hand.
Hand in hand, we kunnen samen leven.
We waren op de vlucht, hand in hand.
Hand in hand met die eerstejaars.
Arm in arm, hand in hand.
Hand in hand met een erg leuke jongen.
Metalen en mineralen gaan hand in hand.
Spring hand in hand met de sneeuwpop.
Besparing en ecologie gaan hand in hand.
Nu ben je hier, hand in hand met een god.
Heldendom en heiligheid gaan hand in hand.
We werken hand in hand met het bureau.
Aroma en smaak gaan hand in hand.
Hand in hand over de binnenplaats lopen.
Wat hem door zijn Heer geschonken is, hand in hand.
Hand in hand met je helden- dankzij FedEx.
Kunst en gastronomie gaan hier hand in hand.
Laten we hand in hand samen vooruit gaan!
Geroosterde cacao. Tragedie en verrukking… Hand in hand.
We kunnen gewoon hand in hand zitten en even babbelen.
Hand in hand lopend en samen aan het eten.