Examples of using Hoeft niet te schreeuwen in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
U hoeft niet te schreeuwen.
Ik kan horen, je hoeft niet te schreeuwen.
U hoeft niet te schreeuwen.
Etenstijd! Je hoeft niet te schreeuwen.
U hoeft niet te schreeuwen, ik hoor u wel.
Combinations with other parts of speech
Usage with nouns
Usage with adverbs
Sorry, trut, je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen, mam, ik ben hier al.
Woody, je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen, ik ben vlakbij.
Maria" je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen, ik zit vlak naast je.
En je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen hoor.
Nee, je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen.
Oké. Je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen.
Oké, je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen.
Oké, je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen.
Oke, je hoeft niet te schreeuwen!
Je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen.
U hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen.
Je hoeft niet te schreeuwen, Doc.
Je hoeft niet te schreeuwen, Luke.
Je hoeft niet te schreeuwen.