Examples of using Manoach in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Zijn vader heette Manoach.
En Manoach en zijn huisvrouw zagen toe.
Lang geleden leefde in Israël een man die Manoach heette.
Doch haar man Manoach was niet bij haar.
Manoach wist namelijk niet dat het een Engel van de HEERE was.
En Hij handelde wonderlijk in Zijn doen; en Manoach en zijnhuisvrouw zagen toe.
En Manoach en zijnhuisvrouw zagen toe.
En Hij handelde wonderlijk in Zijn doen; en Manoach en zijn huisvrouw zagen toe.
Toen wist Manoach dat het de engel van Jahwe geweest was.
En de Engel des HEEREN verscheen niet meer aan Manoach, en aan zijn huisvrouw.
Toen begreep Manoach, dat het de Engel des Heren geweest was.
En de Engel des HEEREN verscheen niet meer aan Manoach, en aan zijn huisvrouw.
En Manoach zeide tot zijn huisvrouw:
En de Engel des HEEREN verscheen niet meer aan Manoach, en aan zijn huisvrouw.
Want Manoach wist niet, dat het een Engel des HEEREN was.
En er was een man van Zora, uit het geslacht van een Daniet, wiens naam was Manoach; en zijn huisvrouw was onvruchtbaar en baarde niet.
Manoach wist namelijk niet dat het een Engel van de HEERE was.
wiens naam was Manoach; en zijn huisvrouw was onvruchtbaar
Want Manoach wist niet, dat het een Engel des HEEREN was.
in het graf van zijn vader Manoach;
Als Manoach en zijn huisvrouw dat zagen,
Als Manoach en zijn huisvrouw dat zagen,
Toen Manoach en zijn vrouw dit zagen,
Als Manoach en zijn huisvrouw dat zagen,
Als Manoach en zijn huisvrouw datzagen,
En Manoach zeide tot zijn huisvrouw: Wij zullen zekerlijk sterven,
Toen nam Manoach een geitenbokje, en het spijsoffer,
En Manoach zeide tot den Engel des HEEREN: