Examples of using Auto in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Een auto wassen.
Gewelven en een auto.
Auto met chauffeur.
Dit is mijn auto.
Auto Trader voor de meisjes.
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
nieuwe autoelektrische autoeen nieuwe autoandere automooie autodezelfde autoeen andere autoeerste autokleine autoeen elektrische auto
More
Ik woon in m'n auto.
Is de auto in goede conditie?
Hij wil z'n auto terug.
Ik zit met Finn in de auto.
Dat wordt een auto genoemd.
Met Stewart Swintons auto.
We hebben uw auto gevonden.
Hij zat niet in de auto.
Waar? Baker Auto, langs Route 5?
En het is niet haar auto.
De auto van Bonnie en Clyde.
Dit is jullie auto niet.
De LA auto show. Nacht van opening?
Ik slaap in m'n auto.
Waar? Baker Auto, langs Route 5.
Nee. Ik kom met de auto.
De LA auto show. Nacht van opening?
Nee, maar hij zat in de auto.
Baker Auto, langs Route 5. Waar?
Heen vliegen en terug met de auto.
Heb je een auto dat we kunnen gebruiken?
Berovingen is geen CAPs of Auto.
Uw auto is meneer? Weet u waar?
Ik sleuteI elke dag aan m'n auto.
Ik heb de auto gedumpt en alles.