Examples of using Econoom in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Een econoom.
M'n werkgever is econoom.
Hij is econoom bij de NAVO.
Ik ben geen econoom.
De econoom verslaat de schrijver.
People also translate
Je bent geen econoom.
Ja, hij is econoom bij de NAVO.
Ik regel een econoom.
Ja, hij is econoom bij de NAVO.
M'n werkgever is econoom.
Wim Lamers, econoom in Spanje.
Mijn werkgever is een econoom.
Wim Lamers, econoom in Spanje.
De man voor wie je werkt, is geen econoom.
Beroemde econoom thuis aangevallen.
Ik bespreek de situatie met de econoom en Mr Lake.
Ik ben econoom, geen kunstsmokkelaar.
Ik bespreek de situatie met de econoom en Mr Lake.
Ik ben econoom. Econoom, wauw.
Hierdoor is de inflatie lastig te voorspellen(voor een econoom).
Ik ben econoom. Econoom, wauw.
Hij vraagt vervolgens of we kunnen bewijzen dat we econoom zijn.
Ik ben een econoom, een statisticus.
Als econoom noem ik dit de optimale bezettingsgraad.
Maarten Geerdink studeerde af als econoom aan de Universiteit van Amsterdam.
De econoom, ook een priester, vervangt de gardiaan aan de ingang.
fiscaal econoom of bedrijfsadviseur zijn.
Bijna econoom, bijna drogist, bijna gedragswetenschapper.
Zorg ervoor dat de econoom in de pub zit, voordat je gaat.
Ze is econoom met een achtergrond in de politicologie.