Examples of using Jozef in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Jozef, wij.
Tom was Jozef.
Jozefien en Jozef.
Ik kan Jozef zijn.
Jozef van Aramithea!
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
Usage with verbs
Opnieuw Broeder Jozef.
Bent u Jozef Benstrum?
Het zijn Maria en Jozef.
Jozef is de vader niet.
Ik ben jullie broer Jozef.
Jozef Wechsler uit Warschau.
Wij zijn nu je familie. Jozef.
Jozef krijgt niet veel bezoek.
Leven en werk van Jozef Weyns.
Jozef is de vader niet. spoiler alert.
Iemand van bij ons: Jan Jozef Thiels.
Jozef, waarom blijf jij er niet buiten?
Zij antwoordden: Zijt gij werkelijk Jozef?
En ik, Jozef, zal dit kind beschermen.
Kinderen van Philomena en Benedikt: 1 Jozef Verbeken.
Jozef woonde bij zijn halfzuster Wanda.
Iemand van bij ons: Jozef Franciscus Thiels.
Jozef wordt in deze boeken'André' genoemd.
Alsjeblieft… vertel Jozef niet over mijn broek.
Jozef was een enthousiaste jager en reiziger.
Kinderen van Jozef en Corrie: 1 G.J.M. Paans.
Jozef II wordt keizer van het Heilige Roomse Rijk.
Dit is Heilige Jozef, dit is de Heilige Franciscus.
Jozef trouwde met Corrie Martina Adriana Spoormakers.
Fronsend naar hen is Jozef, afgewezen minnaar Gina's.