Examples of using Kruis in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Ecclesiastic
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
En in het kruis.
Ik kruis mijn hart.
In het kruis, hè?
Kruis, ogen, knieën.
Haal dat kruis weg.
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
rode kruisijzeren kruisheilige kruishouten kruisrood kruisheilig kruisgalactische kruiszilveren kruisopen kruisgouden kruis
More
Usage with verbs
M'n kruis is doorweekt!
Hij stuurt u dit kruis.
Het kruis is gerimpeld.
Rijtwonden in z'n kruis.
En dit kruis is heilig.
Roscoe, dat is m'n kruis.
Dat kruis is verschrikkelijk.
Dat voel ik in m'n kruis.
Via het kruis en het zwaard.
Of de magneet in m'n kruis.
Er zit een kruis in je hielen.
Producten getagd met kruis.
Kruis mijn hart, hoop te sterven.
Log in op Mijn Zilveren Kruis.
Kruis mijn hart, hoop te sterven.
Irma van der Kruis, met groep.
Het kruis sprak hem toe en zei.
De magie van het kruis, je weet wel?
Oké. Kruis gemaakt van pudding?
Samengesmolten kruis aan kruis.
Geen trappen naar 't gezicht of kruis.
Of een kruis en een banaan muffin.
En zij riepen wederom: Kruis Hem.
Met een kruis dat hij ooit aan Luann gaf.
En zij riepen te meer: Kruis Hem!