Examples of using Mark in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Mark of Alison?
Ik ben Mark Clear.
Hij wil drie mark.
Ik ben Mark Clear.
Ik moet. 99, 20 mark.
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
Usage with verbs
mark zei
zegt markmark gaat
geschreven door markkomt markgeregisseerd door markmark werkt
genaamd markkent markmark gaf
More
Usage with nouns
Mark West. Nathan Wood.
Nathan Wood. Mark West.
Mark voor mark.
Oh. Voor Mark, na Rex.
Mark, zo goed als nieuw.
Oh. Voor Mark, na Rex.
Ik moet. 99, 20 mark.
Dus 12 mark voor beide?
Omdat het zo is. 150 mark.
Dus 12 mark voor allebei?
Met haar kreeg hij zoons Jamie en Mark.
Alleen Mark en Diane. Diane.
Waarom? Voor honderd mark, hier en nu?
Mark Weber wil een elektrische gitaar.
Ik betaalde 10 mark voor een pak.
Mark Weber wil een elektrische gitaar.
Het is maar twee mark per maand, meneer.
Drie mark voor een uur. Sally, alstublieft!
Bill Sullivan en Mark Felt weer samen.
DCI Mark Moffatt. Hoofdinspecteur Hastings?
Hoofdinspecteur Hastings? DCI Mark Moffatt.
Ik zei dat Mark hem niet kon gebruiken.
Hoofdinspecteur Hastings? DCI Mark Moffatt?
DCI Mark Moffatt. Hoofdinspecteur Hastings?
De uitgeverij Gruner+ Jahr van de Stern betaalde Heidemann 9, 3 miljoen Duitse Mark.