Examples of using Weekends in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Drie weekends.
Ik werk niet in de weekends.
Nachten, weekends, weet je.
Deze bak is voor de weekends.
Nachten, weekends, weet je.
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
geweldig weekendhele weekendlang weekendeen lang weekendvorig weekendheerlijk weekenddruk weekendlaatste weekendeerste weekendgoed weekend
More
Daar is hij de meeste weekends.
De weekends, avonden, vakanties.
Hier ga ik weekends heen.
En ik gebruik drugs tijdens de weekends.
Niet dat we weekends hadden.
Je moet niet werken in de weekends.
De nachten en weekends zijn van jou.
En wij komen in de weekends.
Je weet wel, weekends, feestdagen,…- Ja.
Nu ben je oppas in de weekends.
De weekends betekenden meestal twee dingen.
Vier opeenvolgende weekends in mei.
Jullie weekends in nachtclubs in San Diego zijn voorbij.
Ja.- Je weet wel, weekends, feestdagen.
Ik zag haar alleen nog in de weekends.
Vissen in weekends en op feestdagen.
Ik kan nog steeds nachten en weekends werken.
Werkt u in de weekends, speciaal agent Gibbs?
Maar daarna, hebben we twee weekends samen.
Zo kunnen wij onze weekends in de heuvels doorbrengen.
Geniet ten volle van uw vakanties en weekends.
Virginia, hoeveel weekends ontbrak Bobby?
Woensdagen tot 11 uur en wisselende weekends.
Open elke dag, weekends en feestdagen inbegrepen.
Er is ook een hele goeie deal:-50% op het ontbijt in de weekends.