Voorbeelden van het gebruik van Boon in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ik ben Boon.
Boon, laat 'm erdoor.
Die boon.
Boon, laat hem hier komen.
Hou op, Boon.
Combinations with other parts of speech
Gebruik met bijvoeglijke naamwoorden
Gebruik met werkwoorden
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
De boon groeit en groeit.
Het is een boon.
Elke boon is met de hand geplukt.
Laag blijven. Boon.
Een rode boon en een pikant.
Aarzelen kost levens, Boon.
Boon, jij bent het moederschip.
Waar is die boon, Repel?
Reagan, Boon, jullie gaan met ons mee.
Als ik het verklap,krijg ik een blauwe boon.
Steek een boon in haar neus.
De boon vraagt na een scheet: zit daar een kikker in?
Laten we naar de boon gaan kijken. Chicago.
Boon, Reagan, nog een gewonde 10 meter verderop.
Als ik nog één boon eet, word ik ziek.
En link naar het artikel te “houden de boon lijn”….
Kan die boon ons naar huis brengen?
Voor jouw informatie,studiebol de boon is een groente.
Francks vrouw, Boon, en de kinderen, Sean en Noam.
Boon kwam je zoeken omdat Ava Crowder mijn geld heeft gestolen.
Voel de geroosterde boon en diens bittere smaak.
Pak een boon, snij de uiteinden eraf… en intussen kunnen we kletsen.
Iedereen die een drol of een boon naar me gooit, die pak ik!
Onze scene speelt in Gantua waar een stengel groeide uit een magische boon.
Ik kan Audiard en Boon toch niet samen uitnodigen?