Voorbeelden van het gebruik van Zig in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Hé, Zig.
Zig heeft dorst.
Waar is Zig?
Zig, hoe is het?
Ja. Hoi, Zig.
Zig, hoe is het?
Ik hou van Zig.
Kijk Zig, Mallory.
Heel goed, Zig.
Zig, het spijt me zo.
Ik jou ook, Zig.
Zig, fijne dag.
Goedemorgen, Zig.
Zig, je mag mee doen.
Twins Right, 3 Zig 88!
Zig Samitaur, de miljardair.
Werk je vandaag, Zig?
Fung, geest. Zig, overwinning.
We gaan eten met Stu en Zig.
Zig, de zoon van m'n oom.
Taye, ik ben op zoek naar Zig.
Zig, jouw studiegeld is veilig.
Dat was niet cool, Zig.
ZIG ZIGLAR Aanvaard de Strijd.
We hebben 'n etentje met Stu en Zig.
Ten eerste heeft Zig 't zelf verknald.
Hou nou eens je mond, Zig.
Zig……hij is erg goed met computers. Mam.
Als je denkt dat ik zig, dan zag ik.
Je hebt de strijdlust van je moeder, Zig.