Examples of using Computer in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Of zijn computer.
De computer is een vriend.
Of misschien een computer.
Mijn computer met m'n foto's.
Maar check mijn computer.
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
andere computernieuwe computerlokale computerdezelfde computerexterne computereen nieuwe computerde lokale computercentrale computerbesmette computeroude computer
More
Op mijn computer, in mijn huis!
Hij gebruikte mijn computer.
Uw computer, moderne voertuigen.
En je moet m'n computer ontgrendelen.
De computer kan niet alles weten.
Het USB modem verbinden met de computer.
Maar de computer maakt geen fouten.
Wij begrijpen hoe u uw computer gebruikt.
De computer heeft de taak volbracht.
Ik heb problemen met mijn computer.
Bescherm uw computer en uw netwerk.
Ik ben in de knoei geraakt door mijn computer.
Ik moet je computer gebruiken. Lime.
Computer, een glas water van vijf graden.
Ik liet haar mijn computer gebruiken. Mijn god.
De computer en tablet van het slachtoffer.
Dat moeten ze met de computer gedaan hebben.
Als de computer is geïnfecteerd met FileMem.
U vond het bewijs op hun computer, ja?
IP-adres van uw computer, mobiel of tablet.
Pudes concurreren tegen een vriend of tegen de computer.
Ik wil een computer die de H herkent.
De meeste programmeurs hebben dit in hun computer.
Deze computer kan onmogelijk geheugen hebben.
Veel programmeurs hebben zulke regels in hun computer.