Voorbeelden van het gebruik van Computer in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Geef me die computer.
Zet de computer uit. Missy.
Ze heeft mijn computer.
Zet de computer uit, Liv.
Geef me Danny's computer.
Combinations with other parts of speech
Gebruik met bijvoeglijke naamwoorden
andere computerlokale computernieuwe computerexterne computerde lokale computerdezelfde computereen externe computerde externe computeroude computercentrale computer
Meer
De computer gedraagt zich normaal.
We hebben Danny's computer.
Dat is de computer van Mona.
Het is een air-gapped computer.
Leer een computer gebruiken.
Computer, scan de opslagcapsule.
Ooit van een computer gehoord?
Ik was films aan het kijken op m'n computer.
We willen Kims computer bekijken.
M'n computer is daar het bewijs van.
Niets op Torleifs computer helaas.
Ik kom de computer van jouw man teruggeven.
Saya, jij hebt wat problemen met je computer.
Iemand heeft je computer aangezet.
Computer, geef me toegang tot de hoofdbesturing.
Ze heeft geen computer en geen gsm.
Computer, wat ligt er achter het massa-energieveld?
Walter, zet die computer aan. In positie.
De computer is voorgeprogrammeerd om naar huis te vliegen.
Mag ik nog even op de computer spelen voor ik naar bed ga?
Iedereen het kan het afsluiten van de computer forceren.
Door niemand. De computer wordt niet meer aangeraakt.
Ik gok dat er bewijs daarvan op Amanda's computer stond.
Ook met acht computer duurt dat twee dagen.
Computer, ik wil een Iange-afstandsscan op alle frequenties.