Examples of using Dat zei je gisteren in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Dat zei je gisteren.
En volgens de gewoonte is morgen nu vandaag. Dat zei je gisteren al….
Dat zei je gisteren.
En volgens de gewoonte is morgen nu vandaag. Dat zei je gisteren al….
Dat zei je gisteren al.
Combinations with other parts of speech
Usage with nouns
mensen zeggenmoeder zeivader zeidokter zeijezus zeisommigen zeggenklanten zeggenman zeibijbel zegtzegt de HEERE
More
En volgens de gewoonte is morgen nu vandaag. Dat zei je gisteren al….
Dat zei je gisteren ook.
Maar dat zei je gisteren.
Dat zei je gisteren ook.
Morgen.- dat zei je gisteren.
Dat zei je gisteren al.
Ja, ja, ja, dat zei je gisteren ook al.
Dat zei je gisteren ook.
Ja, ja, ja, dat zei je gisteren ook al.
Dat zei je gisteren ook al.
Want dat zei je gisteren ook.
Dat zei je gisteren.
Ja, dat zei je gisteren ook al.
Dat zei je gisteren ook.
Want dat zei je gisteren ook.
Dat zei je gisteren ook al.
Dat zei je gisteren ook.
Dat zei je gisteren ook.
Dat zei je gisteren ook al?
Dat zei je gisteren toch?
Dat zei je gisteren al, oom Waruu.
Dat zei je gisteren ook. Wanneer? Morgen?
Dat zei je gisteren en eergisteren ook.
Dat zei je gisteren ook. Wanneer? Morgen.
Dat zei je gisteren en eergisteren ook.