Examples of using Rector in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Rector Allister?
Hij ziet de rector.
Rector Fletcher.
Bel de rector terug.
Goede morgen, Rector.
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
Usage with nouns
Rector, dit is chantage.
Natuurlijk, rector.
Dat is rector Kim Collins.
Horatio Gold… rector.
Dat was rector Earl J.
Sefton Scott, rector.
De rector dacht dat ik het wist.
Je vader is de rector.
Rector Fogg? Mijn verontschuldigingen?
Slordig varken… Rector, laat hem los!
Rector Immortata, wat is er?
Wie is nu rector en wie decaan?
Rector Fogg? Mijn verontschuldigingen.
Je kunt met de rector spreken.
Kunst, rector Gowan, is stoutmoedig.
En de winnaar is Rector Skinner!
Rector van de Victor Hugo-school.
Een vooraanstaande man, rector Sidenius.
Jij bent rector Scully's dochter.
Een korte vraag voor rector Fletcher.
De rector belde net, over Thomas.
Ik kom net terug van rector Scully's kantoor.
De rector heeft een imago hoog te houden.
De plaats biedt het hoofd het Paleis van de Rector.
Ik heb de rector nog niet gesproken.