Examples of using To be taught a lesson in English and their translations into Dutch
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
He needs to be taught a lesson!
Your busy little hands they need to be taught a lesson.
You need to be taught a lesson.
Je hebt een lesje nodig.Now, your busy little hands they need to be taught a lesson.
Nu, je drukke kleine handjes hebben een lesje nodig.He needed to be taught a lesson.
Hij had een lesje nodig.Don't you dare! He needs to be taught a lesson.
Durf niet! Je moet een les leren.He needs to be taught a lesson.- Don't you dare!
Durf niet! Je moet een les leren.This young man needs to be taught a lesson.
He needs to be taught a lesson.
Hij heeft een lesje nodig.They said she needed to be taught a lesson.
Ze zeiden dat ze een lesje nodig had.He needs to be taught a lesson.
We moeten hem een lesje leren.You, on the other hand, need to be taught a lesson.
Maar jij hebt een lesje nodig.Maybe Nobody needs to be taught a lesson before Nobody gets into bigger trouble.
Misschien moet Niemand eens een lesje leren, voordat Niemand grotere problemen krijgt.The submissive man needs to be taught a lesson!
De onderdanige man moet een lesje worden geleerd!She needs to be taught a lesson.
Ze moet een lesje leren.Taxi drivers like this need to be taught a lesson.
Taxichauffeurs als deze moeten een lesje leren.You needed to be taught a lesson.
Je moest een les leren.These people need to be taught a lesson.
Ze hebben een lesje nodig.They need to be taught a lesson.
Ze hebben een lesje nodig.This Barney needs to be taught a lesson.
Die Barney moet een lesje leren.He needed to be taught a lesson.
Hij moest een lesje leren.Because you needed to be taught a lesson.
Omdat jij een lesje moest leren.They need to be taught a lesson.
Ze moeten een lesje leren.I think you need to be taught a lesson.
Volgens mij moet jij een lesje leren.Lula needs to be taught a lesson!
Lula heeft een lesje nodig!They needed to be taught a lesson.
Ze hadden een lesje nodig.He needed to be taught a lesson.
Ik moest hem een lesje leren.They need to be taught a lesson.
We moeten ze een lesje leren.They need to be taught a lesson.
We moeten hen een lesje leren.He needs to be taught a lesson.
Iemand moet hem een lesje leren.
