Voorbeelden van het gebruik van Julia in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Julia, wacht!
Zee, dit is Julia.
Julia, druk erop.
Zo lang Julia het wil.
Julia, je vriendin?
Combinations with other parts of speech
Gebruik met werkwoorden
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
Je liet me schrikken, Julia.
Mama.- Julia, lieverd!
Henry? Alles goed? Julia.
Julia, dit is de zee!
Dit zijn Lisa, Julia en Hugo.
Julia, waar ga je heen?
Huis van Hugo, Julia en Lisa.
Julia, hallo. Is daar iemand?
Ik wil uitzoeken wie Julia heeft vermoord.- Mooi niet.
Julia, Claudia, we gaan.
Het gevolg is dat Julia nu driftig aan het zoeken is.
Julia is een lastige baas.
Een nachtelijke picknick met Julia zonder regen, zou nergens op slaan.
Julia, kom me even helpen. -Ja.
Bingo. Julia, het is in orde.
Julia is een van die meiden.
Dat is Julia, het eerste slachtoffer.
Julia gaat met Sam naar Europa.
Dat van Julia draait om Julia.
Julia en ik zullen graag komen.
Mijn dochter Julia is in het kraambed gestorven.
Julia, wil je honing in je thee?
Huis van Julia, Hugo en Lisa. Kan ik u helpen?
Julia Serrano, hoe bevalt het nieuwe huis?
En Julia en Claudia en Owen.