Voorbeelden van het gebruik van Week of twee in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Een week of twee.
Dat kost me een week of twee.
Een week of twee.
Het is maar voor een week of twee.
Een week of twee.
Combinations with other parts of speech
Gebruik met bijvoeglijke naamwoorden
vorige weekhele weekde hele weekeerste weeklaatste wekende eerste weekde laatste wekeneen hele weektweede weekeuropese week
Meer
Gebruik met werkwoorden
volgende weekafgelopen wekenkomende wekenweken duren
brachten een weekweek vertrekken
duurt wekenverbleven een weekopeenvolgende wekenweek vermist
Meer
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
keer per weekdagen per weekuur per weekeind van de weekpond per weekeinde van de weekdag van de weekdollar per weekrest van de weekweken of maanden
Meer
Geef het gewoon een week of twee.
Een week of twee. Wat?
Ik denk een week of twee.
Een week of twee, denk ik.
Dat duurt een week of twee.
Een week of twee geleden? Geen idee?
Over een week of twee.
Een week of twee en we doen weer mee.
Sinds een week of twee.
Dus een week of twee eerder was hij bij jullie geweest?
Hij blijft een week of twee weg.
Het spuiten gebeurt ongeveer één keer per week of twee.
Over een week of twee.
Je stiknaad. Die zal wel loslaten in een week of twee.
Hou je een week of twee rustig.
Hopelijk duurt het maar een week of twee.
Over een week of twee, is ze van jou.
Het duurt maar een week of twee.
Over een week of twee ben ik vertrokken.
Ja. Nasleep? Van zo'n week of twee.
Het duurt een week of twee voor de resultaten.
Ik dacht eerder in een week of twee.
Hij zou hier een week of twee terug zijn geweest.
Ik heb Mr Toliver niet gezien… sinds een week of twee.
Geef het nog een week of twee en dan komt het wel goed.