Voorbeelden van het gebruik van Week in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Mode week.
Een week of twee, drie.
Semana Santa: de goede week.
Een week, of.
Logan belde vorige week.
Combinations with other parts of speech
Gebruik met bijvoeglijke naamwoorden
vorige weekhele weekde hele weekeerste weeklaatste wekende eerste weekde laatste wekeneen hele weektweede weekeuropese week
Meer
Gebruik met werkwoorden
volgende weekafgelopen wekenkomende wekenweken duren
brachten een weekweek vertrekken
duurt wekenverbleven een weekopeenvolgende wekenweek vermist
Meer
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
keer per weekdagen per weekuur per weekeind van de weekpond per weekeinde van de weekdag van de weekdollar per weekrest van de weekweken of maanden
Meer
Over 'n week of drie.
Ik vertrek volgende week.
Drie week geleden.
Dat dat er elke week staat!
Een week meer of minder.
Hij vertrekt volgende week.
Een week of zes, zeven.
Op z'n vroegst, volgende week.
Art Week heeft afgezegd.
Kinder Business Week, Oostenrijk.
Een week of twee, denk ik.
Ze schrijft voor Business Week.
Een week voor de gevangenis.
De school begint volgende week,?
Best Week Ever is er geloof ik.
Ja, ze komt volgende week terug.
Anderhalve week later, mijn oom.
Het kan een week of maanden geleden zijn.
Opmerkingen hoogseizoen 425 euro per week.
Volgende week gaan we naar de grens.
Nee. Ze komt elke week, klokvast.
Je kunt Week In Updates niet starten.
Edward, dit is Cindy van"News of the Week.
Een week geleden, in de luciferfabriek.