Voorbeelden van het gebruik van Schele in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Schele wouten.
Hee, Schele. Ja!
Schele homo wouten!
Ja! Hee, Schele.
De Schele ook.
Hoor je dat, Schele?
En De Schele? Want.
Niet zo vlug, schele.
De Schele is zijn zoon.
Duw niet, schele!
Nee, Schele, kom op.
Je ligt eruit, schele.
Kleine schele Celine?
Niet in mijn tijd, schele.
Misschien, Schele. Misschien.
Misschien. Misschien, Schele.
Misschien, Schele. Misschien.
Gaat je niet aan, schele.
Maar voor schele Charly.
De Schele laat ons alles verkopen.
Hee, stuurman. Schele, koffie.
Schele wouten. Komen ze wel?
Harry. Harry en Mr Schele Ogen.
Dikke, schele, onhandige Hunter.
Harry. Harry en Mr Schele Ogen.
Dat schele joch met huiduitslag.
Komen ze wel? Schele wouten?
Ik neem geen drankjes van jou aan, schele.
Harry en Mr. Schele Ogen. Harry.
Ik neem geen drankjes van jou aan, schele.