Examples of using Springen in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Of springen.
Ik doe hem springen.
Springen, Georgy.
Kom mee springen.
Springen, zoals je zei?
Combinations with other parts of speech
Usage with adjectives
Usage with verbs
oog springendespringen kasteel
mensen springenkinderen springentouwtje springensprong uit de auto
springend gebied
man sprongspringende dolfijnen
springen huis
More
Usage with nouns
Laten we springen.
We springen in onze wagen.
Ik sta op springen.
Springen uit het konijn.
In je mond springen,?
Ze springen van rots naar rots.
Ik laat hem wel springen.
Ik zal springen, jij trekt.
Hij moet eruit springen.
Maar ze springen nooit van een klif.
Mijn hart zal springen.
Je kunt springen, maar niet verstoppen.
Ik kan tijd springen.
Kwantum springen regel numero uno. Wat?
Ik zag haar niet springen.
Twee stukken springen er echter voor me uit.
We kunnen hier niet springen.
Deze zes springen eruit.
Je staat zowat op springen.
We springen gewoon in een vliegtuig en vertrekken.
Twee dingen springen eruit.
Sommige koeien kunnen wel springen.
Als we niet kunnen springen, zijn we genaaid.
ze kan springen.
In de schoorsteen springen zoals de Kerstman?