Voorbeelden van het gebruik van Ticket in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Jouw ticket.
Uw ticket, alstublieft.
Ihr Ticket bitte.Mijn ticket?
Meine Fahrkarte?Ticket, alstublieft.
Die Fahrkarte, bitte.Uw ticket.
Combinations with other parts of speech
Gebruik met bijvoeglijke naamwoorden
Gebruik met werkwoorden
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
Ik heb een ticket.
Ich hab ein Ticket.Uw ticket, graag.
Ihre Fahrkarte bitte.Ik heb geen ticket.
Ich hab kein Flugticket.Ticket, alstublieft.
Geen ticket?
Keinen Fahrschein?Ticket en paspoort, alstublieft.
Paspoort, geld, ticket.
Pass, Geld, Flugticket.Een ticket weg van hier.
Eine Fahrkarte hier raus.En je hebt geen ticket.
Een ticket naar Moskou.
Ein Flugticket nach Moskau.Niet volgens het ticket.
Der Karte zufolge nicht.Een ticket naar Madrid?
Ein Fahrschein nach Madrid?Neem het. Neem het ticket.
Een ticket naar Madrid?
Ein Flugschein nach Madrid?Ik zal je een ticket.
Ich hole Ihnen einen Parkschein.Koop een ticket voor jezelf.
Kauf dir ein Flugticket.Komaan, neem het ticket.
Na, los, nehmen Sie den Parkschein.Een ticket naar Johannesburg.
Ein Flugticket nach Johannesburg.Ik heb mijn ticket nog.
Ich habe immer noch mein Ticket.Ticket, hotelrekening, Tasker.
Flugschein, Hotelrechnung, Tasker.Koop een ticket naar New York.
Kauf ein Flugticket nach New York.Ik wil mijn gouden ticket.
Mag ik uw ticket even zien?
Dürfte ich bitte Ihr Flugticket sehen?Ik verkoop duidelijk mijn ticket.
Offensichtlich verkaufe ich meine Karte.Verdorie. Ticket, portefeuille.
Fahrschein. Brieftasche. Verdammt.
