Voorbeelden van het gebruik van Bezigheid in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Zijn bezigheid.
Dat was zijn enige bezigheid.
Als bezigheid of snack voor tussendoor.
Da's mijn bezigheid.
Een bezigheid hebben is goed voor ons mensen.
Combinations with other parts of speech
Gebruik met bijvoeglijke naamwoorden
dagelijkse bezighedenfavoriete bezigheidandere bezighedenleuke bezigheidvoornaamste bezigheidgevaarlijke bezigheidbelangrijkste bezigheidde dagelijkse bezighedensportieve bezighedenalledaagse bezigheden
Meer
Gebruik met werkwoorden
Dat is mijn bezigheid.
Een leuke bezigheid voor jong en oud. Meer.
Is dit je nieuwe bezigheid?
We moeten deze bezigheid zeer geheim houden.
Dit was zijn eeuwige bezigheid.
Natuurlijk. Ons bezigheid is jouw plezier.
Het is mijn favoriete bezigheid.
Van de ene bezigheid voor heren naar een andere.
Amerika's favoriete bezigheid.
Bezigheid met opvattingen van Rosa Luksemburg.
Zijn favoriete bezigheid binnenshuis.
Beveiliging is haar liefste bezigheid.
Zijn favoriete bezigheid was jagen.
Versleutelde netwerken is zijn bezigheid.
Vierentwintig uur bezigheid moet er zijn.
Een erg tijdrovende en vervelende bezigheid.”.
Nicky haar favoriete bezigheid is knuffelen.
Maar de verspreiding ervan is mijnfavoriete bezigheid.
Wat is mijn favoriete bezigheid in de winter?
Leuke bezigheid en een origineel en uniek cadeau.
Of misschien is hun bezigheid uitzichtlozer.
Het Sochi Project werd een fulltime bezigheid.
Haar favoriete bezigheid is urenlang knuffelen.
Want al zijn dagen zijn smarten, en zijn bezigheid is verdriet;
Zijn favoriete bezigheid is video-spelletjes spelen.