Examples of using Nutteloos in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Ecclesiastic
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Die was nutteloos.
Nutteloos, ziek, verrot.
Dat ik nutteloos ben.
Verdere pogingen nutteloos.
Ik ben nutteloos vanbinnen.
Combinations with other parts of speech
Maar het is nutteloos.
Oud, nutteloos, afgedankt.
Tegenstand is nutteloos.
Je bent nutteloos voor mij nu.
De beelden zijn nutteloos.
Het is nutteloos zonder inkt.
Ze werden dik en nutteloos.
Nutteloos, nietszeggend amusement.
Het zou nutteloos zijn.
Evacuatie is misschien nutteloos.
Reinsch is nutteloos gebleken.
Zelfs m'n mobieltje is nutteloos.
En degenen die nutteloos gepraat vemijden.
Aardse wapens zijn nutteloos.
Dat zou nutteloos zijn. Nee, sir.
Ons werk is niet nutteloos.
Je bent nutteloos, je bent niets.
Het is verassend nutteloos.
We zijn nutteloos zonder de motor.
Personeel was gemeen en nutteloos.
Geen enkele is nutteloos, of schadelijk.
Zonder kracht ben ik nutteloos.
M'n leven is nutteloos zonder jou.
Mensen zijn willekeurig en nutteloos.
Het is allemaal nutteloos, is het niet?