Examples of using Onrustig in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Ik ben onrustig.
Onrustig over. Je komt.
Je bent onrustig.
Onrustig, maar ze slaapt.
Ze is onrustig.
Combinations with other parts of speech
Usage with nouns
More
Onrustig en gevaarlijk, ja.
Hij was onrustig.
U was onrustig in bed, vannacht.
Nee, ik ben onrustig.
Ik ben onrustig en opgewonden.
Ik was te onrustig.
Je was onrustig gisternacht. Hoi.
Je lijkt onrustig.
En onrustig om te roesten en te breken.
Je was onrustig.
Als leefgebied is het veel te onrustig.
Je ziet er onrustig uit.
Zeer onrustig, zoals altijd, professor.
Je lijkt onrustig.
Ik ben onrustig en opgewonden. Zoiets dus.
Hij is heel onrustig.
Je lijkt onrustig, mijn liefste.
Wat zijn ze onrustig.
Je bent onrustig, weet je dat?
Hij was erg onrustig.
Ze waren onrustig op het eiland.
Je bent erg onrustig.
Je bent onrustig, bidden helpt.
Verward en onrustig.
Je bent onrustig sinds je Katrina hebt gezien.