Examples of using Thuis in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Dit is mijn thuis niet.
Mijn thuis en mijn kind?
Ik ben bij opa thuis.
Hij is thuis, in New York.
Ik ben bij Frank thuis.
People also translate
Ik ben thuis voor 't eten.
Ja moeder, ik ben thuis.
Zonder thuis en zonder liefde.
Skid Row was mijn thuis.
Welkom thuis, mijn kleine Rosie.
Ik was bij Fidel thuis.
Welkom thuis, Abe! Hiya, George!
Virgin River is m'n thuis.
Welkom thuis, Abe! Hiya, George!
Ik ben voor het donker thuis.
We vonden een thuis voor de kinderen.
Maar ik was niet bij Max thuis.
Het thuis van het Happy Medium. Orion.
Frankie J Parsons bij ons thuis.
Het thuis van het Happy Medium. Orion.
Ik was met mijn vader bij hem thuis.
Welkom thuis, Diana! mijn kleindochter!
Het is heerlijk. Het is bij jouw thuis.
Ons thuis, onze familie, normaal leven.
We waren net onderweg naar je thuis.
Hij was bijna thuis en nu ligt hij eruit!
Je zei dat ze veilig waren bij jou thuis.
Bij haar thuis rondhangen of rondrijden?
Ik zie je morgenavond bij jou thuis.
Kwam hij thuis met drie of vier camera's.