Voorbeelden van het gebruik van Badge in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Zijn badge?
Je badge en je pistool.
Nieuwe badge.
Een badge van de dierentuin.
Neem deze badge.
Nimm das Abzeichen.Combinations with other parts of speech
Gebruik met werkwoorden
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
De Black Badge heeft je nodig.
En zijn badge.
Und seine Dienstmarke.De badge staat je goed. Ja?
Die Dienstmarke steht dir gut.- Ja?En m'n badge.
Und mein Namensschild.Ik wil je badge en je pistool hebben.
Ich brauche Ihr Abzeichen und Ihre Waffe.Geef me die badge.
Gib mir den Badge.Ik heb de badge van mijn vader.
Ich hab die Marke von Dad.Hier is je badge.
Hier euer Abzeichen.En de Black Badge heeft je nodig!
Und Black Badge braucht dich!Ik heb zijn badge.
Ich habe seine Marke.U vindt uw badge links van u.
Sie finden Ihr Namensschild links.Hij had een badge.
Er hatte eine Dienstmarke.Heb je een badge en een wapen?
Hast du eine Marke und eine Waffe?Geef me je badge.
Pak z'n badge en papieren.
Nehmen Sie seinen Ausweis und die Papiere.Ik heb de badge.
Ich habe den Ausweis.Pak zijn badge en zijn papieren.
Nehmen Sie seinen Ausweis und die Papiere.Geef me de badge.
Gib mir das Namensschild.De badge heeft mij niet clean gehouden.
Die Dienstmarke hielt mich nicht sauber.Heb jij je badge?
Haben Sie Ihren Anstecker?De badge op je borst beweert iets anders.
Das Abzeichen auf Ihrer Brust sagt etwas anderes.Geef me je badge.
Gib mir deine Polizeimarke.Als je een badge vindt, dan is die van mij.
Falls Sie ein Abzeichen finden, das gehört mir.Dit is geen badge.
Das ist keine Polizeimarke.U vindt uw badge links van u.
Ihren Ausweis finden Sie zu Ihrer Linken.
