Voorbeelden van het gebruik van De boot in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
De boot is lek.
Hé, post voor de boot.
De boot ligt daar.
Dat is de boot niet.
De boot of het water?
Combinations with other parts of speech
Gebruik met bijvoeglijke naamwoorden
kleine bootandere bootnieuwe bootgrotere bootdezelfde bootoude booteen kleine boottweedehands bootopblaasbare booteerste boot
Meer
Gebruik met werkwoorden
boot kopen
boot ligt
volgende bootboot komt
boot zinkt
boot gevonden
boot vertrekt
boot gezien
boot gestolen
boot varen
Meer
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
Doorzoek de boot!
In de boot!" beval hij.
Ik blijf bij de boot.
Oké, de boot klinkt goed.
Niet het beste weer voor de boot.
Nee? Van de boot af.- Nee.
Nootmuskaat, direct van de boot.
Ik zie de boot van vader niet.
Ga alsjeblieft terug naar de boot.
Ja, maar de boot is van m'n oma.
Hwclock hangt het systeem op de boot.
Sinds ik de boot verkocht heb.
De boot die je zoekt is weg.
Mogen we de boot bekijken?
De boot van Kapitein Marsh ligt stil.
Ze hebben de boot en mijn spullen.
Verstop hem ergens tot we van de boot af zijn.
Zoals de boot van Lester Allyn. Dat vest.
Ik wil die panfluitgroepen op de boot naar Guantanamo!
Sorry, de boot die je zoekt is weg.
Tot 1960 was Noord-Beveland alleen met de boot bereikbaar.
Dan kan je de boot naar huis nemen.
De boot op zich was voor alle varianten het zelfde.
Geleend van de boot van mijn buurman.
De boot is al langer in de familie dan ik.