Voorbeelden van het gebruik van Luis in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Luis.
Ik ben Luis.
Luis, gaan we?
Je hebt luis.
Luis en ik zagen ze.
Mensen vertalen ook
T Is een luis.
Ik luis je er niet in.
Het is een luis.
Ik luis je vriend erin.
Mijn Manny, Luis.
Luis, niet doen, Luis! .
Geen zorgen. Luis.
Luis, je zoon heeft ADHD.
Lk had nooit luis.
Fernand, Luis en ik rennen.
Het lijkt meer op een luis.
We hebben met Luis gesproken.
Eén luis kan uw dood betekenen.
De ouders van Luis Andrés.
Luis ging om mijn hand vragen.
Omdat een neet een luis wordt.
We hebben Luis Miguel geboekt.
Deed me belanden met zo'n luis.
Luis Andrés zegt, en ik citeer.
Een neet wordt nu eenmaal een luis.
Ja? Luis. Ik moet met je praten.
En David Lang, die luis, heeft me bijna klem.
Luis vertelde me dat u zwanger bent.
Heren, ik ben Luis Zayas.-Goedemorgen.
Luis Miguels dochter.-Ik regel het.