Voorbeelden van het gebruik van Geef in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ik geef 10.
Geef hem aan hem!
Niet nu. Geef haar wat tijd.
Geef me A. A.
Volgende maand geef ik een concert.
Combinations with other parts of speech
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
antwoord gevenschuld gevenborstvoeding geeftadvies gevengeld gevenopdracht gegeventijd gevenkans geeftgeef een geschenk
naam gegeven
Meer
Gebruik met bijwoorden
vrij te gevenantwoorden gevengelijk gevenvrij gegevenblijk gegevenanders gevenpersoonlijk gevenuiteindelijk gafgewoon gevenspeciale gaven
Meer
Gebruik met werkwoorden
Geef me de kaas!
Gib mir den Käse!Ik geef je Tom!
Geef mij… Nee.
Gib mir… Nein, nein.Hier. Geef dit aan August.
Hier. Gib das August.Geef me de melk.
Gib mir die Milch.Brown, geef dit aan Jessop.
Gib das Jessop. Brown.Geef het aan mij.
Gib mir das Ding.Waarom? Geef me een motief?
Geef me je arm.
Zeig mir deinen Arm.En ik geef hem een ploeg.
Geef me de Jimmy.
Zeig mir den Jimmy.Schat, geef hem iets te drinken.
Geef me de TemPad.
Gib mir das TemPad.Waarom geef ik Brenda servetringen?
Wieso schenke ich Brenda Serviettenringe?Geef ze een show.
Biete ihnen eine Show.Ik… Geef me de as.
Gib mir die Asche.Geef me een adres.
Besorg mir die Adresse.Ik geef hem alles.
Geef me z'n adres.
Besorg mir seine Adresse.Ik geef toestemming.
Geef je niks om het….
Ik geef je het nummer.
Ich besorg dir die Nummer.Geef hem, alsjeblieft.
Bitte, gib ihn mir, bitte.Ik geef je bruine ogen.
Geef ze water en brood.
Lass ihnen Wasser und Brot.
