Voorbeelden van het gebruik van Chef in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Wat is er, chef?
De chef, dat zeg je goed.
Ze is de chef.
Chef. Wat doe jij hier?
Maar dan wordt Lana je chef.
Combinations with other parts of speech
Gebruik met bijvoeglijke naamwoorden
Gebruik met werkwoorden
Gebruik met zelfstandige naamwoorden
De chef heeft getekend.
Maar weet uw chef dat?
Hè, chef. Ik heb een idee.
Een momentje, generaal, dan geef ik u mijn chef.
Chef, ken je ene Sid Barry?
U bent z'n chef. Ik ben geen oppas.
Maar we zijn niet haar man,alleen maar haar chef.
Sorry, chef. Het zal niet meer gebeuren.
Peter is niet meer dan m'n chef en een oude schoolvriend.
Sorry chef maar kan ik even met u praten?
Hiërarchische en functionele chef dienen samen te vallen.
De chef zei dat dit een truukje van de postbodes is.
Met alle respect, chef. Dat zijn mijn zaken.
Hé chef, we kunnen hem het commandokapsel geven.
Dit is Tom Knowles, haar chef. Hij zoekt het telefoontje op.
Hierdoor vind je verse enlokale producten terug in de specialiteiten van de chef.
Ik ben een chef bij SoCal D.O.T.
Nou, m'n chef, Mr Heem, wil graag kennis met hem maken.
Ik ben niet alleen de chef, ik ben een paramedicus.
U was de chef van luitenant Kwan bij Utopia Planitia?
Zo behoort geen enkele chef de terre tot deze groeperingen.
Ze is toch… chef de clinique in het ziekenhuis?
Met alle respect, chef, maar is het geen poging waard?
En waarom heet de chef Nieuws nog steeds Torben Friis?
De heer Festre, Jacques, chef technicus bij de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.